Met Hemelvaart was ik – net als een hele groep uit de Eltheto – op een conventie van de CWN. Eén van de sprekers was Esther Maria Magnis, schrijfster van de indringende roman Mintijteer. Haar verhaal maakte indruk op me.
Magnis hield een pleidooi voor de rauwe kant van geloven. In de kerk mag alle ruimte zijn voor tranen, verdriet, pijn. Maar ook voor boos zijn en klagen.
‘We zijn kinderen van God. Dat betekent dat we mogen huilen, snauwen, zelfs boos op hem zijn, hem tegen de schenen mogen schoppen. Niets is zo verdrietig voor een ouder als een kind dat verward en teleurgesteld, langzaam maar zeker wegdrijft en niet meer thuiskomt’. Juist daarom moeten we leren klagen. Klaagliederen zijn juist een teken dat we bij al onze vragen in verbinding blijven met God, een teken van vertrouwen. Geloven hoeft niet ‘netjes’ te zijn. Het mag rauw en eerlijk, met ‘bloed, speeksel en tranen’. God wil dat we onszelf eerlijk laten zien. Met onze schaduwen en twijfels. Ook met ons zelfmedelijden. Dat hoeven we niet uit schaamte te verstoppen of onderdrukken. Juist het te uiten naar God toe, er ruimte voor te maken in de kerk, is een teken van vertrouwen op God, aldus Magnis.
Haar verhaal raakte me. Ze vertelde openhartig over haar eigen moeite met geloven en God na het jonge overlijden van haar vader en haar jongere broertje. Klagen bereidde voor haar de weg naar geloven.
Ik moest aan haar verhaal denken tijdens de afgelopen tienerdienst. Er stond een groot vraagteken in het midden van de kerk. Alle ruimte was er om vragen te stellen aan God. De vragen van psalmdichters, van Mozes, Job, David, Habakuk, Maria, Jezus zelf. En ook onze eigen vragen, rauw en eerlijk. Met al die vragen zochten we verbinding met God, met elkaar en met onszelf, in een heilige ruimte. Het was een ontroerende viering…
Misschien kan dat vraagteken ook wel even blijven staan in de kerk. Als een soort klaag- of vraagmuur, symbool voor de ruimte die er is bij God voor rauwe vragen, voor snauwen en schreeuwen om ellende en onrecht, voor bloed, speeksel en tranen. Onze rauwheid hoeven we voor God niet te verstoppen.
Diezelfde ruimte is er voor ongegeneerd dansen, springen en vieren. Dansen als vieren van het geloof, het overwinnen van de zwaartekracht. Jezelf laten optillen, boven jezelf uit en tegen de wind in zingen. Ook dat moet je durven!
Wat een heerlijke en unieke plek is dat toch, de kerk!
Broedergroet,
Martijn van Laar
